Helmut Drabben: bij de Masters leeft de ware geest van de sport

door Dirk Visser

AMSTERDAM – “Het ideaal van de sport, zoals van de oude Grieken, leeft bij de Masters sterker dan bij de heel sterk prestatiegerichte topsport. Bij de Masters speelt het sociale aspect een grote rol. Iedereen gunt de ander een goede prestatie maar toch wil je de beste zijn. Ook neemt de gezelligheid er een grote plaats in. Je kent mensen uit de hele wereld. Bij de topsport is er veel meer sprake van concurrentie, jaloezie en onderlinge haat en nijd.”

Aan het woord is Helmut Drabben, een van onze toppers bij de Masters. Bovenstaande overwegingen zijn misschien wat filosofisch van aard, maar de 51-jarige docent aan de Haagse Hogeschool studeerde in zijn geboorteland dan ook filosofie en Germanistik (Duitse taal- en letterkunde). De sfeer bij de Masterwedstrijden — Helmut nam deel aan zowel EK’s als WK’s — noemt hij ontzettend leuk. “Je komt er heel veel bekenden tegen. Ik ken heel veel mensen, uit Amerika, Brazilië, India, van overal. Met iedereen maak je dan een praatje. Dat is hartstikke leuk. Het plezier zou mij vergaan als het alleen maar prestatiegericht was.

Van huis uit heb ik een atletiek-/sportachtergrond. Ik ben geboren in Krefeld, een stad aan de Rijn ten oosten van Venlo, waar mijn vader terreinknecht op een sportveld was. Na schooltijd was ik tot zonsondergang buiten. Als kind deed ik al aan atletiek. Vijf van de zes broers en zusters deden dat. Op mijn 8e ging ik naar een atletiekclub. In mijn leeftijdscategorie was ik op de meerkamp een van de besten, vooral ver, 100 m en langere afstanden. Op een cross in het bos was ik kampioen van Krefeld en omgeving. Op mijn 13e sprong ik al 1.70 m hoog en ruim 5 meter ver. Tot mijn dertiende trainde ik vijfmaal per week. Ik was te fanatiek. Het plezier ging eraf. Als ik toen goede begeleiding had gehad, zoals Els van Noorduyn die nu bij AV ’23 geeft, dan….

Op mijn 15e of 16e ben ik gestopt met atletiek. Ik ging handballen. Dankzij mijn superconditie, opgedaan tijdens de training voor de 1000 meter, kon ik als enige een hele wedstrijd doorspelen. Op mijn 20e hield ik ook op met handballen. Daarna heb ik tot mijn 30e helemaal niets aan sport gedaan. Daar heb ik later wel spijt van gehad.

Vanaf 1986 kwam ik regelmatig in Amsterdam, waar ik kennissen had. Een grotere stad trok me aan. Krefeld en Aken, waar ik heb gestuurd, zijn dat niet. Bovendien wilde ik acupunctuur studeren, waarover ik een scriptie voor het vak filosofie had geschreven. En ik had een vriend in Amsterdam. Hier ben ik gaan voetballen, eerst op een pleintje in een alternatieve competitie. Later bij Buitenveldert en Arsenal. Ik was snel en kon goed schieten, maar op m’n 33e was ik te oud voor het eerste elftal.

In die tijd woonde ik in de Linnaeusstraat. In een wijkkrantje las ik dat er in Oost een atletiekbaan van kunststof was gekomen. Dat was de nieuwe Chris Bergerbaan. Ik wilde altijd nog eens weten hoe snel ik was. Toen heb ik me bij AV ’23 gemeld. Dat is tien jaar geleden. In de erop volgende winter verhuisde ik naar Oud-West, maar dat ik bleef lid van AV ’23. In dat jaar, 2001, deed ik al mee aan de competitie. In 2002 nam ik voor het eerst deel aan het EK voor Masters. Op de vijfkamp werd ik 20e van de 40 deelnemers. Het jaar erop was een topjaar voor mij. Op het EK Indoor werd ik op de vijfkamp 5e van de ruim 30 deelnemers. Dat jaar deed ik ook mee aan het WK in Porto Rico. Bij de horden haalde ik de finale die ik in een goede tijd liep. Op de tienkamp, mijn eerste, werd ik 5e. In 2004, toen ik 45 was geworden, haalde ik op het EK in Aarhus brons op de tienkamp en op de 4 x 100 m. Op de 110 m horden was ik 4e. Een jaar later werd ik bij het EK Indoor 4e op de vijfkamp en haalde ik brons op de horden. Maar ik had te veel getraind. In dat jaar overleed mijn vader. Misschien had dat ook zijn weerslag.

Halverwege 2005 haakte ik geblesseerd af, zowel aan knie als lies. Eerst dacht ik: Dat is volgende week wel over. Maar het heeft me het hele seizoen gekost. Op het EK in 2006 in Polen kreeg ik op de 100 m, terwijl ik voorop lag, 15 meter voor de finish kramp in de hamstring. Ik werd toch nog 1e, in een tijd van 12,35. Ik heb me laten behandelen en vervolgens afgezien van deelname aan de tienkamp. In 2007 kreeg ik last in beide knieën. Onderzoek wees uit dat ik zowel links als rechts een scheurtje in de meniscus had. Toen ben ik aan beide knieën geopereerd. In 2008 heb ik het rustig aan gedaan. In de erop volgende winter heb ik goed getraind en ook goed gepresteerd, maar ik merkte dat ik door mijn leeftijd (inmiddels 49) en de nasleep van de blessures niet meer zo snel herstel.

Ik train nu viermaal per week; niet meer. Anders ben ik moe op de volgende training of op de wedstrijd. Af en toe sla ik ook wel eens een training over. Door minder te trainen hoop ik fit te blijven. Een spierscheurtje kost me nu niet twee of drie weken, maar twee of drie maanden. Afgelopen winter heb ik niet getrand voor de meerkamp, maar alleen voor de sprintnummers en de horden.

Toen ik tien jaar geleden weer begon met atletiek, had ik me voorgenomen om de 100 m onder de 12 seconden te lopen en om 1,80 hoog te springen. In 2003 liep ik in Porto Rico 11,97. Tijdens de competitiefinale in 2002 haalde ik de 1,80 hoog. De 6 meter ver, die ik me ook had voorgenomen, is me niet gelukt. In 2005 haalde ik 5,95 meter bij de clubkampioenschappen. Vorig jaar kwam ik tot 5,45 meter ver en bij hoog tot 1,67 meter. Inmiddels behoor ik tot de categorie M50. Ik wil de 100 m horden binnen de 15 seconden lopen. Vorig jaar kwam ik bij het WK in Lahti uit op 15,08. Dit jaar wil ik daaronder duiken. En Europees kampioen worden, in ieder geval een medaille halen.

In 2009 behaalde ik brons op de 100 m horden, anderhalve meter achter de winnaar. Toen had ik de tienkamp al in de benen. Op mijn leeftijd herstel je niet binnen een week van de tienkamp. Daarom doe ik daar waarschijnlijk dit jaar niet aan mee. Dan ben ik niet moe als ik aan de horden begin. Ik heb wel een geduchte concurrent in Rob de Weger, die vroeger een topper was. Wat me bij de tienkamp ook niet meezit, is dat ik niet goed op polsstokhoog ben. Ik heb er het lef niet voor. Met mijn gynmnastiekachtergrond zou ik het moeten kunnen, maar dan zou ik er zeker twee keer per week op moeten trainen. Dan heb ik geen tijd meer voor leuke dingen.

Ik voel me thuis bij AV ’23. Ik ga niet van vereniging wisselen omdat ik dan dichterbij zou wonen. Bij veel verenigingen is er weinig tijd voor oudere atleten. Dat is bij AV ’23 niet het geval.

Wel heb ik sinds kort een hobby erbij: zanglessen. Ik zing al in een koor en wil ook solo optreden, met klassieke liederen van onder meer Schubert en Schumann. Echt spannend. Misschien ga ik er meer energie in stoppen. Volgens mijn lerares duurt het minstens twee jaar voordat de stem ontwikkeld is. Ik heb nu een half jaar lessen gehad. Zingen heeft veel met ontspanning te maken. Maar je moet ook gelijktijdig geconcentreerd zijn. Het is te vergelijken met atletiek. Als je daar probeert te dwingen, lukt het niet. Je moet heel ontspannen zijn, maar wel met volle kracht ervoor gaan. Dat is met zingen hetzelfde.

Als student heb ik es een paar zanglessen gehad. Met een vriend zat ik in een band. Ik zong op de achtergrond. Daarna heb ik het in twintig jaar niet meer gedaan. Tijdens een internationaal congres van leraren Duits, dat vorig jaar in Dresden en Hamburg werd gehouden, hadden we een liederenavond. Iedereen zong een lied uit het land van herkomst. Ik kreeg positief commentaar. Toen kreeg ik er zin in. Ik heb me toen aangesloten bij een jiddisch koor, A Lidele (Een liedje).

Mijn zanglerares had eind vorig jaar een koortje samengesteld van haar studenten. Tijdens het Kerstconcert van dat koor heb ik één lied solo met pianobegeleiding gezongen. Dat is echt niet makkelijk, solo met pianobegeleiding. Ik ben blij dat ik het durf. Zingen is niet hetzelfde als spreken in het openbaar. Daar ben ik als docent aan gewend. Bij zingen geef je toch je emoties bloot. Zingen voor wildvreemde mensen is een uitdaging. Maar het is leuk. Ik vind het een heel mooie hobby.”