Sprookje?

door Irene van Wijk

Er was er eens een groepje Hagenese hardloopgekken. Ze deden hun ding, loopje hier, drafje daar, soms thuis en soms uit. En zo had het nog heel lang door kunnen gaan tot er opeens twee wakker gekust werden. Of dat door een kikker was, of een snelle prinses vertelt het verhaal niet. Een feit is dat ze ruw uit hun droom ontwaakten: “krég naw tietuh”. Altijd gedacht dat hun stad de beste was, in alles natuurlijk. En dan dringt ineens door dat ze toch iets niét hebben. Wat A’dam en R’dam, en zelfs Enschede (of all places) wel heeft. “Laup niet te zehkuh” zeiden ze nog, maar het was echt waar. Ze hadden het niet. Geen stadsmarathon. En zonder ben je geen stad, niet van betekenis in ieder geval.

Klaarwakker gingen ze dus aan de slag. En ze maakten er een sprookje van. Dit jaar voor de derde keer.

Het begon al heel vroeg, kankahvroeg mag je wel zeggen, met koeien en molens gehuld in witte nevels, langs de A4. Het eerste wonder was parkeren. Kon gewoon overal, waar je maar wilt, midden in de stad! Dit moest wel een droom zijn. En ja hoor, omkleden in een galerie, onder de schilderijen, dat kan niet waar zijn. Je kon er je sokken aan hangen of ze gewoon gaan bekijken. Mocht allemaal. De meeste lopers geloofden het niet en deden of die kunst er niet was. Maar ik heb een rondje gedaan. Mooi werk.

Het sprookje vervolgde bij de start, op het middenperk van een statige laan. Het is er zo deftig dat er geen muziek geluidsprekerd mag worden. Gelukkig mag een luid sprekende stalmeester wel.

We stonden er kennelijk wat al te ontspannen bij; geen gedrang of geduw, gewoon lekker met niet te veel en niet te weinig. Dus gaven ze het verhaal een spannende wending: bij de start … gingen we niet. De wethouder stond schietklaar maar de stalmeester gaf 10 minuten uitstel. Vanwege iets op het parcours. Een flink contingent gele politieridders op motoren ging op pad. Maar “iets” liet zich niet makkelijk verslaan. Nog 10 minuten, en nog en nog. Wie “iets” uit de weg heeft geruimd is geheim gebleven, maar opeens was het zo ver en werden we afgeschoten.

Daar begon de tocht door wonderland. We hoefden onderweg niets te verslaan behalve onszelf, want alle draken en andere bedreigingen werden in toom gehouden door een enorm leger aan oranje vrijwilligers. Hele trams werden gewoon stilgezet, met passagiers er nog in, tot we allemaal voorbij waren. Probeer dat maar eens in Amsterdam. Het oranje legioen beschermde ons tegen alle denkbare en ondenkbare gevaren: verdwalen in het donkere bos, verhongeren en zelfs tegen aanvallen van verkeersmonsters uit hele stille straatjes. Echt overal stonden de wachters, met toewijding en heel veel geduld.

Soms ging de fantasie iets te ver. Zo waren de bekers bij de eerste waterpost gevuld met virtueel water (het echte water moet wel verslonden zijn door een enorm watermonster). En bij de tweede post waren zelfs de bekers onzichtbaar. Drie hele kramen met daarop allerlei onzichtbare dranken en hapjes en, voor de niet gelovers onder ons, netjes verspreid over die kramen, een stuk of 12 bananen. Helaas was onze dorst echt en de lessers na 16 km dus heel welkom. Gelukkig was ik daarvoor al door zó’n nette straat gekomen, met zúlke nette kinderen, dat ik voor het eerst niet-officieel water heb aangepakt. Het smaakte heerlijk en ik mocht de beker gewoon op de grond gooien zei mijn jonge ridder.

Tot die 16 km was het inderdaad een stadsmarathon. Wel langs een paleis, het is tenslotte een sprookje, en over brede lanen met keurige huizen. Maar dan;10 kilometer stadsstrand! Echt waar, met rollende witgekopte golven, blote badnimfen, verraderlijke geultjes die een aanval op je droge sokken deden en honden met baasjes. Met onderweg nog een klein tripje door de haven langs stoere visjaagboten. Welke andere stad kan dat bieden?

En na het strand werd het eigenlijk alleen maar sprookjesachtiger. Na een aanloopje over een aantal duinen kwamen we uiteindelijk in de Konijnenlaan! Wat, zegt je dat niets? Die staat helemaal vol met kastelen, de ene nog imposanter dan de andere, omgeven door weelderige tuinen, achter sierlijke hekken. Daar moet het vol ridders, kasteelheren en gravinnen zitten, dat kan niet anders. Ik heb er maar één gezien, een prinses met sterren op haar jumper. Ze kwam aan op haar fiets en schepte bijna een loper omdat ze vlak voor hem afsloeg haar oprijlaan op. Alle andere edelen zaten binnen, zich niet bewust van de helden die hun straat doorkruisten. Maar dat gaf niets want wij hadden genoeg moois te zien. En te overdenken. Want het kan toch alleen in sprookjes dat zo’n deftige straat, de duurste straat van Wassenaar, genoemd is naar een ordinair beestje met een weinig chique fokreputatie.

Dat ik daarna nog een heks tegen kwam in het Haagse bos, met een blauw fluwelen punthoed, verbaasde me dus niets. Maar dat ik, al bijna zelf een heks met mijn prehistorische geboortejaar, de ene jonge blom na de andere passeerde weer wel. Natuurlijk, ik was aan het Daphne Schipperen: ontspannen lopen, elke keer als ik er aan dacht. Gouden tip, want het liep lekker, maar alleen een fee als Daphne wordt er sneller van, gewone stervelingen niet. Mijn sprookje eindigde dan ook niet in een droomtijd: over de 4 uur. Ik zou me bijna schamen. Gelukkig boden de verzamelde Polars, Garmins, IPhones en andere meegevoerde hulpstukken me uitstel van degeneratie: die verwezen de afstand naar het land der sprookjes. Niet 42,2 km maar zo’n 43,8. Dus waan ik me nog even een snel oudje. En dat mag deze keer want ik sta als veruit de oudste op plek 5 tussen 26 jonkvrouwen waar ik, op een na, de moeder van zou kunnen zijn. Kan niet waar zijn toch?

Het mooiste, en geen fantasie, is: het sprookje is voor iedereen. Elke fee, kabouter, reus of gelaarsde kat mag meedoen. Gewoon volgend jaar inschrijven voor de Den Haag marathon, de zondag na Prinsjesdag. Een halve mag ook, net zo leuk, alleen dan is de droom wat eerder afgelopen.