Cees de Nood: Dan staan de kids voor de ruit van het juryhokje om de uitslagen te lezen

door Dirk Visser

Ter gelegenheid van het 90-jarig jubileum maakte oud-bestuurslid Dirk Visser, jarenlang journalist bij het ANP, 19+23 interviews van AV ’23-ers: huidige toppers, aanstormend talent, toppers van toen, trainers, (oud-) bestuursleden; een niet geheel willekeurige selectie uit de meer dan 600 leden en oud-leden.

wedstrijdsecretaris Cees de Nood bij het juryhokje (foto: Jasmijn de Nood)

“Het mooiste aan m’n klus als wedstrijdsecretaris vind ik nog steeds de pupillenwedstrijden. Dat is zo dankbaar. Het is vaak flink aanpoten, maar als de kids dan weer voor de ruit van het juryhok staan om de uitslagen te lezen… Hun plezier, daar doe je het voor.”

Aan het woord is Cees de Nood (61), sinds 2000 wedstrijdsecretaris voor de baanwedstrijden. “De klus is ook wel spannend. Blijft het programma draaien? Zitten er geen fouten in de uitslagen? Komen de uitslagen er op tijd in?

Minder leuk – maar het komt voor — zijn ouders die mij op beschuldigende toon aanspreken en correcties eisen. ‘Zoiets mag toch niet voorkomen: mijn kind staat als jongetje op de lijst, maar zij is een meisje.’ ‘In de uitslag staat 2.34; dat moet u veranderen in 2.43.’ Dan vraag ik me wel eens af: ‘Denkt u soms dat dit een betaalde baan is?’ of: ‘Zullen we even ruilen?’ ’s Avonds thuis kan ik er wel weer om lachen.

Maar je komt meestal aardige mensen tegen, zoals onze eigen juryleden en mensen van andere verenigingen. Mijn eerste wedstrijd in deze functie was in april 2001. Ook na twaalf jaar denk ik er nog niet aan om ermee te stoppen. Het kan zijn dat je er op een gegeven moment op uitgekeken bent. Maar nu nog niet.

Op een keer had een van mijn dochters enkele dagen voor een wedstrijd behoorlijk de griep. Toen dacht ik: ‘Wat gebeurt als ik ook door griep word uitgeschakeld? Kan de wedstrijd dan nog wel doorgaan?’ Datzelfde zou het geval zijn als Robin Willems plotseling uitvalt. De basis bij AV ’23 is smal. Er is te weinig kader. Dat is al heel lang een punt van zorg.

Ik ben opgevoed met de gedachte dat je iets doet voor een vereniging. Dat woord zegt het al: ver-een-iging. Je kunt wel vrijwilligers krijgen voor ad hoc-taken, maar voor structurele functies blijkt een stuk lastiger. Kijk maar op de website hoeveel vacatures er zijn. De maatschappij lijdt enigszins onder consumentisme. Veel mensen denken: ‘Ik heb m’n contributie betaald en dat is het’. Maar zo werkt een vereniging niet.

Ik ben via mijn dochters bij AV ’23 gekomen. Zelf ben ik absoluut niet met sport opgegroeid. Op de lagere en de middelbare school was sport zelfs een drama voor mij. Ik was een schriel kereltje. En balsporten waren ook al niks voor mij. Tot we op de HTS af en toe een rondje om de sportvelden moesten lopen, zo’n 3 kilometer. Bleek ik iedereen eruit te lopen. ‘Hee, er is toch iets in de sport wat ik kan.’

Vervolgens ging ik vanuit Wezep waar we woonden, in een bos trainen. M’n vriend Arie die naast me fietste, was mijn ‘trainer’. In militaire dienst viel het al gauw op dat ik hard kon lopen. In de legerplaats Seedorf in Duitsland liep ik niet onverdienstelijk in wedstrijden tegen Duitse en Engelse jongens. Op grond daarvankreeg ik dispensatie van het bijwonen van het ochtend- en avondappèl. Dan trainde ik ’s ochtends en ’s avonds 15 km. Het jaar in Duitsland was een fantastisch trainingsjaar voor mij.

Bij een cross met zo’n 200 deelnemers werd ik 7e. Mijn beste prestatie was een zogenaamde MLK-loop over 6 km, waarbij je de legeroverall, kistjes, helm en een houten karabijn droeg. Ik deed er 20 minuten over. Dat is in die uitrusting toch 18 km/uur. Toen ik in Groningen ging studeren, sloot ik me aan bij de atletiekvereniging ATC ’75 in Haren. Daar ging ik me meer op kortere afstanden concentreren. De 800 m deed ik in 2.01. Bij regionale wedstrijden kon ik aardig meekomen.

Vervolgens studeerde ik bouwkunde in Delft, maar woonde in Rotterdam. Ook daar liep ik ’s morgens en ’s avonds 15 km. Ik vermoed dat ik toen roofbouw op m’n lichaam heb gepleegd, wat me later is opgebroken. Na de studie volgden het werk en het gezin. De twee dochters zaten op turnen maar vonden atletiek leuker. We woonden toen al in de Wastergraafsmeer. Dat werd dus AV ’23.

In mijn auto heb ik vaak pupillen naar competitiewedstrijden in oorden als Den Helder gebracht. Dat was altijd reuze gezellig. Ik heb niet het geduld om zo’n wedstrijd uit te zitten, dus vroeg ik meestal of ik kon helpen bij het jureren. Kees Elsinga, die toen voorzitter was, had dat in de peiling. Hij vroeg me om in de technische commissie wedstrijdsecretaris te worden. Ik heb ja gezegd, zonder te bseffen wat het precies inhield. De vorige wedstrijdsecretaris heeft me in het kort uitleg gegeven en verder moest ik me maar zien te redden. Ik heb toen maar snel een eigen draaiboekje gemaakt en dat klopt nog steeds.

Ik probeerde nog wel het lopen weer op te pakken, maar door blessures is het er niet meer van gekomen. Op doktersadvies ben ik gestopt. Nu fiets ik, althans bij mooi weer. Maar als ik fietsend een loper inhaal, betrap ik mezelf op afgunst. Lopen geeft veel meer een kick dan fietsen. Dat ik niets meer aan atletiek kan doen, vind ik jammer. Atletiek heeft me heel veel vreugde gegeven. Daarom doe ik graag iets terug.”

 (foto: Jasmijn de Nood)