Ontrouw

door Ewald Engelen

Iedere atleet weet dat de offers die hij of zij brengt alleen maar gedragen kunnen worden bij de gratie van routine niet die van beloning. Het is niet ‘leuk’ om op een regenachtige avond je hardloopkloffie aan te schieten om een lange duurloop langs een koude, winderige dijk te maken, of een slopend tempoprogramma van 10 keer 600 in 1.30 op een natte baan af te draaien. Iets van het religieuze zondebesef dat doorklinkt in de bovenstaande termen ‘offers’ en ‘gratie’ ligt wel degelijk ten grondslag aan de motieven van zowel topsporter als fanatieke amateur. De vloek, de te lange blik op de billen van de mooie collega, de gedachte aan een zondig overspel, de wijnfles van gisteravond, de detective op TV – maar al te vaak is de training de aflaat voor het getourmenteerde geweten van de atleet.

Deze morele kosten-en-baten-rekening, dit bijna religieuze spel van geven en nemen, van debit en credit, is op zichzelf natuurlijk volstrekt vreugdeloos en ook lastig te rijmen met de individualistische genotzucht die volgens de steile christenbroeders die het Nederlandse kabinet bemensen het hedendaagse Nederland kenmerken. Iedere hardloper ziet zich dan ook gesteld voor de lastige opgave om deze twee registers met elkaar te verknopen: het register van schuld en zonde, en het register van genot, vrijblijvendheid en lichtheid.

De oplossing, zoals de meesten van ons terdege beseffen, schuilt in de gewoonte, de routine, in het alledaagse van-de-ene-voet-voor-de-andere, van het doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg. De boetedoening wordt gewoontjes als de zweepslagen van het tempoprogramma week in week uit geprogrammeerd staan voor de woensdagavond van 17.30 tot 19.00 uur. Niet eerder, niet later, en niet anders. De religieuze pijniging van het eigen zondige lichaam neigt zich langzaam naar het genotzuchtig hedonisme van vandaag wanneer het wordt omzwachteld door de routine van steeds dezelfde spatio-temporele parameters. Hoeveel religie gaat er schuil in een tempoprogramma dat wordt afgedraaid met de regelmaat van een wasmachine? Het is niet voor niets dat de minst heroische en dus ook minst fundamentalistische religie het Boeddhisme is, waarin de constante herhaling van dezelfde en in principe betekenisloze bewegingen de plaats is gaan innemen van gebed, bezweringen, drugsgebruik, zelf-mutilatie, collectieve verdwazing en andere vormen van emotionele intensiteit. Wat dat betreft is atletiek, zeker in zijn loopvormen, een bij uitstek Boeddhistische sport, die externe doelen ontbeert en de belofte van vervulling en zaligheid terugbrengt tot de vergeefsheid van het doen om het doen.

Vijf keer per week trekt hij de schoenen aan, dwingt hij het lichaam tot een hoger bewegingstempo dan de trap en kamers op werk en in huis toestaan, en initieert hij in het eigen lichaam een zelfgeproduceerde roes die hij in de loop der tijden heeft leren waarderen als betrouwbaarder, constanter, schoner (toch weer die religie), en minder katterig dan het tijdelijke genot van alcohol, bewondering en sex. Vijf keer per week ook passeren hem op deze Boeddhistische tocht naar vergetelheid voor de loosheid van het leven dezelfde bomen, koeien, gebouwen, bankjes, prullenbakken en bruggen. De gewoonte is namelijk niet alleen temporeel; dinsdag om vijf uur na het werk een klein half uur, woensdag aan het eind van de middag anderhalf uur tempo’s op de baan, vrijdag ook weer een kort halfuurig rondje, zaterdags weer een lange duurloop rond de baan, zondags met de huisarts in het bos op de Ajax-heuvel. Maar vooral ook spatieel: dezelfde vertrouwde plekken. Het valt je op als het grind is vervangen, als de bomen verkleuren onder de seizoenen, als de prullenbakken niet zijn geleegd, als de warmte restanten van een drinkgelag heeft achtergelaten in de vorm van condooms, tissues, kippenpootjes en lege wijnflessen… Routine, spatieel en temporeel, is het wat je in staat stelt om week in week uit hetzelfde vereiste offer te brengen aan de God van de vergeefsheid. Ik heb gezondigd, maar ook geboet, dus Mijn Heer Vergeef Mij…

Met regelmaat (weer die routine die alles draaglijk maakt) moet de loper echter op reis. Soms ver, soms dichtbij, maar in alle gevallen resulterend in een radicale, en daardoor ondraaglijke doorbreking van de zalvende routine. De hartslag die normaal in rust rond de veertig bedraagt, en waarvan het eindeloze tellen de vrouwen in het eigen huishouden steeds meer gaat irriteren, bedraagt op dergelijke dagen steevast zestig. Hoewel de reisjes indicaties van professioneel succes zijn, tergt onze loper zich steevast met vragen als: waarom gekozen voor een publiek beroep als je de bijbehorende verstoringen van de routine niet kan verdragen? Waarom jezelf blootgesteld aan anderen, andere omgevingen, en soms andere tijden, als je de religieuze scherpte van het leven dat andersheid veroorzaakt eigenlijk niet kan verdragen? Alsof alles wat afwijkt van de verdovende routine die het register van schuld en boete toebuigt naar dat van genot in een wond resulteert die ondraaglijke pijnen veroorzaakt. Maar goed, ook in spatiele andersheid moeten routines worden gekoesterd, en dus gaan in de trollie de schoenen, het broekje en het hempje. Lopen zul je kreng!

Inmiddels heeft onze loper op veel plaatsen zijn rubberen sporen achtergelaten. Hij heeft gelopen langs de kades van de Docklands van Liverpool; de plek waar Engeland zijn rassenschande heeft opgedaan; maar ook de plek waar jonge vrouwen hem toefloten om zijn gebeitelde kont. Hij heeft gelopen in Minneapolis langs de Mississipi, onder oude smeedijzeren bruggen en langs beschaduwde rivieroevers, waar zwarte mannen visten naar onduidelijke zoetwatervissen. Hij heeft gelopen over weidelanden in Mannheim, een barokke stad die in de tweede wereldoorlog van de landkaart is geveegd en is ‘gezegend’ met herbouw uit de perfide jaren vijftig, de jaren van de Duitse vergetelheid. Hij heeft gelopen in Jeruzalem, langs de olijfberg, waar ’s morgens preservatieven het trottoir sierden, producten van de wellust, zo hoopte hij, die tierde tussen Palestijnse mannen en Joodse schonen of omgekeerd, een hoop die de tweede Intifada die twee maanden na zijn vertrek ontbrandde in de kiem heeft gesmoord. Hij heeft gelopen in de parken van Princeton, een reservaat van gepriviligieerde studenten en docenten die zich meer bekommerden over de verwoestingen die de grijze eekhoorn in hun tuinen aanrichtten dan om de reproductie van sociale ongelijkheden waar Princeton als een van de Amerikaanse ‘ivy league’ universiteiten onherroepelijk zijn steentje aan bijdraagt. Hij heeft, vele malen, gelopen in Londen, van trottoir naar trottoir, op zoek naar een van de vele grote parken die die wonderbaarlijke stad rijk is, om zijn versnellingsloopjes af te werken, tot grote verwondering van de ‘joggende’ goegemeente die de parken bevolkte die niets van deze superieure vorm van aflaat wist. Hij heeft gelopen in Wenen, in het Praterpark, lang het reuzenrad dat lang geleden in de ‘derde man’ van Graham Greene figureerde en model staat voor de holle vreugde van de Middeneuropeaan die doet of het leven licht is maar ondertussen gebukt gaat onder het zondebesef van het aanstichterschap van de grote conflagratie die we tweede wereldoorlog zijn gaan noemen. Hij heeft gelopen in Los Angelos, die post-moderne stad waar zelfs de eigen inwoners bevreesd voor zijn, op verlaten trottoirs, door verlaten parken, en langs verlaten honkbalstadions als meest nabij simulacrum van natuur, aangestaard vanachter duimendik glas en staal door mannen en vrouwen die de eigen spieren stalen in centra, huizen en hotels, en die het nimmer in hun hoofd zullen halen om onbeschermd de publieke ruimte te betreden. Hij heeft gelopen in Aix-en-Provence, de stad van mooie maar rokende vrouwen, de stad ook van Cezanne, die vanuit zijn atelier steeds dezelfde bergtop schilderde, en heeft vanuit het centrum op schoenen van rubber de lijn van Cezanne’s blik gevolgd tot in het nationale park waarin de tiet van de natuur die Cezanne zo bewonderde inmiddels is gelegen. Hij heeft gelopen in Denver en Boston, in Lancaster en Brussel. Overal waar hij was heeft hij op weg en veld sporen achter gelaten, als boete voor het privilege van de reiziger dat hij niet had verdiend.

Nieuw, anders, vers en pril waren deze tochten. Met gescherpte zintuigen. Alsof de wereld zich opnieuw aan hem openbaarde. Alsof de aarde fris was gewassen. Zo ervaarde hij de tempo’s en duurlopen die hij in den vreemde deed. Weg was de routine en daarmee het gemak. De drempel om in London in loopbroek en loophemd en op loopschoenen het trottoir te betreden was groot. Niks gewoonte of zo hoort het, maar een welbewust wilsbesluit. Ik wil dit! Maar wil ik dit ook? En toch ging hij. En ook al was de gelijkenis tussen Duitse en Nederlandse koeien groot, er was eveneens verschil. De prikkel van de ontrouw liet hem lopen. Was het thuis de gewoonte en de routine die het register van de zonde en dat van het genot naar elkaar lieten toebuigen, in den vreemde was het het uit elkaar lopen van het frisse en nieuwe aan de ene kant en het bekende en vertrouwde aan de andere die de drempel naar genot en vervulling gladstreken. Zo moet ontrouw voelen, hield hij zichzelf voor, terwijl hij liep in Jeruzalem, Liverpool, Londen, LA, Boston en Wenen. Maar Godzijdank (weer dat religieuze zondebesef) is dit alles zonder consequenties. Anders dan de ontrouw van vlees en bloed, van zweet en sperma, die leidt tot gefronste wenkbrauwen en krachttermen, tot nachtelijke scenes en ander geschreeuw. Sport in het algemeen, zijn eigen atletiekbeoefening in het bijzonder, speelt zich immers af in een domein van heroiek en vergeving dat tegelijk zonder substantiele gevolgen is. Alsof het losstaat van de wereld van boodschappen, cito-scores, deadlines en onderwijs, van dochters, ega’s en vuilniszakken. Dit is geen ontrouw, bedacht hij zich, terwijl hij genoot van de scherpte van zijn zintuigen, de elasticiteit van zijn pas, de kracht van zijn afzet, de lengte van zijn pas, de traagheid van zijn hartslag, dit is hardlopen, dit is leven zoals het zou moeten zijn: nieuw, anders, vreemd, verrassend, pril, jong, fris, zomaar… Zonder doel of bedoeling… ‘It’s like a game’. En ondertussen wist hij wel beter; hij was schuldig, zondig, verderfelijk, ontrouw… Ontrouw aan de koeien in de Ouderkerkse polder, de moeders langs de baan, de honden in het bos…