Wie ben ik

door Kees Elsinga

Met deze existentiële vraag confronteerde Ewald mij naar aanleiding van mijn stukje ‘Grenzen verleggen’.
Behoor ik tot de duurlopers die à la Nietzsche geloven dat alle streven naar vooruitgang tot mislukken is gedoemd of tot de sprintende Verlichtingsfilosofen die een mooiere toekomst in het verschiet zien.

Eerst even een misverstand wegwerken. Ewald heeft het over ‘normale’ wegatleten. Die bestaan niet. Bij atleten in het algemeen maar bij wegatleten in het bijzonder is sowieso een steekje los. Wie daar nog aan twijfelt, raad ik aan het boek ’Lichamelijke Oefening’ van Midas Dekkers te lezen. Pas op, het boek is erg confronterend. Volgens hem is het beoefenen van sport een bezigheid die nergens goed voor is en waar je zeker niet gezonder van wordt. Als je dit boek gelezen hebt, kun je twee dingen doen: of je stopt voorgoed met iedere vorm van sportief bezig zijn en houdt uren aan tijd over die je kunt besteden aan zinvolle zaken als boeken lezen, sociale contacten, vrijwilligerswerk etc. Of je gaat juist door met sporten om het tegendeel te bewijzen. Ik heb gekozen voor de tweede optie.

Maar ja, waarom dan? Wat drijft me?

Net als Ewald ben ik bij de filosofen te rade gegaan.

In de voorbereiding op de marathon kom ik in de buurt van de leer van de Stoa: een echte Stoïcijn beoefent de ascese: dit is de inspanning om aan de natuur gelijkvormig te worden en deze brengt de mens tot zijn levensdoel, de onbewogenheid (apathie) d.i. de onderdrukking en afwezigheid van alle gevoelens en hartstochten, want die zijn volgens de Stoa hinderlijke ziekten. Dat laatste gaat me toch te ver. Dan kan je maar beter gaan bridgen.

Aan het eind van de marathon heb ik wel iets met Boeddha: die zegt: ‘er is niets dan lijden. Pas na vele wedergeboortes kun je hieraan ontsnappen’. Die wedergeboortes vinden echter zelden tijdens de marathon plaats en een volgend leven duurt me te lang.

Als het in een wedstrijd niet zo lekker gaat, voel ik wel wat voor de leer van Tao: ‘het bewandelen van de weg is belangrijker dan de bestemming’, met andere woorden je tijd doet er niet toe. Maar ja, eens wil je toch bij de finish komen.

Met Marx heb ik niets: hij streeft naar een klassenloze maatschappij. Als dat betekent dat de leeftijdsklassen bij wedstrijden verdwijnen, ben ik tegen. Nu haal ik nog wel eens een prijs tenminste.

Tijdens een cross kom ik er achter dat Darwin gelijk had met zijn theorie van survival of the fittest: alleen degenen die zich het best aan veranderende omstandigheden kunnen aanpassen, blijven over. Ik behoor hier niet toe: scherpe bochten, glibberige modder en venijnige hellingen maken mij al te bewust van mijn lichamelijke beperkingen.

Plato had dan ook gelijk met zijn scheiding van ziel en lichaam: de verbinding met het lichaam is voor de ziel hinderlijk, ze verblijft in het lichaam als in een kerker. Je kunt tijdens een wedstrijd nog zo graag willen, als de benen protesteren, houdt het op. Als het zwaar wordt, krijg ik regelmatig visioenen van schuimend bier en andere fysieke verlokkingen die op dat moment onbereikbaar zijn…

Dan voel ik me meer aangetrokken tot Epicurus: volgens hem moet je om een staat van gelukzaligheid te bereiken zoveel mogelijk de pijn vermijden. Dan moet je dus toch sprinter worden. Voordat die pijn lijden, zijn ze al bij de finish. En dat geklaag over 1500 meter-hoestjes kan ik niet echt serieus nemen; 1500 m. lopers zijn trouwens geen sprinters.

De meest frustrerende filosoof is Zeno van Elea. Hij is de man die de paradox van Achilles en de schildpad bedacht. De snelle Achilles gaat een wedstrijd aan met een schildpad. De laatste krijgt een voorsprong. Wanneer Achilles het punt A bereikt, waar de schildpad kort tevoren was, is de schildpad intussen op punt B aangekomen. Arriveert Achilles op dit punt B, dan is de schildpad intussen aangekomen bij punt C, enzovoorts. Conclusie: de achterstand wordt kleiner, maar Achilles haalt de schildpad nooit in.
Wie wel eens met Theo Stelling aan een wedstrijd mee heeft gedaan, weet precies wat je dan voelt. Je denkt dat je hem kunt verslaan, maar elke keer is hij eerder over de finish, waarmee ik Theo overigens niet met een schildpad wil vergelijken en mezelf nog minder met Achilles.

Terug naar de vraag van Ewald: wie ben ik dan?
Geloof ik in de vooruitgang? Wat mijn eigen tijden betreft, constateer ik de laatste twee jaar een lichte teruggang. Ben ik dan een fatalist die zich bij voorbaat neerlegt bij kommer en kwel? Nee, ook niet, anders zou ik me bij trainingen en wedstrijden niet zo uitsloven.
Zo simpel is het dus niet. Ik geloof dat je met hardlopen verbinding maakt met je eigen kern, je energiecentrum zeg maar. Je probeert lichaam en geest aan elkaar te koppelen. De energie die je in je geest hebt, probeer je over te brengen op je lijf. Als dat lukt, geeft je dat het gevoel dat alles op zijn plaats valt en dat je in evenwicht bent met de wereld om je heen.

Als ik dan toch voor een filosoof moet kiezen geef me dan maar Herakleitos (6e eeuw v. Chr): voor hem was vuur het oer-element. Daarnaast was zijn motto: ‘panta rhei’: alles is in beweging.