Els van Noorduyn, trainer van de wedstrijdatleten junioren D1 t/m A2 en de senioren

Trainer van de maand juni 2017
door Monique Admiraal

Het is mooi weer. We spreken af bij het sportveld van AV’23 en settelen ons op de tribune met muntthee en pure chocolade. Zo hebben we goed zicht op wat er om ons heen gebeurt en kan Els de voorbij rennende sprinter zo af en toe aanmoedigen.

Hoe lang ben je al trainer?
“Ik ben trainer geworden nadat ik stopte met topsport. De eerste twee jaar nadat je gestopt bent, mag je geen training geven, je moet eerst afstand nemen van jezelf. Ik ben drie keer bondscoach geweest; voor de tienkamp mannen van west-Nederland, voor de 400 meter horden en voor de jeugdwerpers. Ik kan groepen trainen en ik kan individuele training geven. Ik krijg mensen naar de top en kan ze daar houden. Maar ik ben veelzijdig, ik wil meerdere dingen doen, in meerdere dingen excellent zijn. Ik heb mijn eigen bedrijf en ik doe onderzoek. Nog steeds zoek ik het allerhoogste op.
Ik ben door Kees Elsinga (toen voorzitter van AV’23) gevraagd om bij de club te komen nadat atleet en trainer Marcel Korff plotseling overleden was. Ik ging de wedstrijdatleten trainen, dat wilde ik met veel plezier gaan doen, maar onder één voorwaarde; het gaat op mijn manier. Ik stop er ontzettend veel tijd in, de atleten ontwikkelen zich als mens, ik maak individuele programma’s, ik voed ze op. De atleten krijgen ervaring en ontwikkelen reflectievermogen. Je komt bij mij trainen, je vindt jezelf de moeite waard en je hebt het voor jezelf over; die mensen zitten in mijn groep.”

Wat motiveert je als trainer?
“Ik zou het bij God niet weten. Je moet dingen doen waar je interesse in hebt. Jonge mensen boeien mij enorm. Ze hebben iets tintelends wat volwassenen vaak niet meer hebben. Ik kan daar intens van genieten.
Ik ben niet afhankelijk van andermans presteren om iemand te zijn. Ik zie mijzelf als een soort katalysator waardoor de atleet verder komt. Hij of zij is de hoofdpersoon, ik vertrouw op de atleet. Bij de wedstrijd moet het klaar zijn, daar heb je voor getraind en ik ben blij voor de atleten als zij goed presteren.”
Els toont me een gedicht van Toon Hermans uit haar tijdschrift ‘Els en kinderen, maart 2015’:
Wat wil je later worden?
vroeg de juf.
Het was in de derde klas.
Ik keek haar aan.
Ik wist het niet.
Ik dacht dat ik
al iets was.

Wat zijn je sterke kanten?
“Ik geef nooit op. Ik ben een doorzetter en volhardend. Mijn professor/coach zei tegen mij; ‘Jij bent zo verdomd lui, als jij niet je leven lang heel hard werkt, dan wordt het nooit wat met jou’. Dat is dus ook wat ik doe, ik ga gewoon door. Met pensioen gaan vind ik helemaal niks. Dat is iets van de westerse wereld. Ik voel mij heel verantwoordelijk voor mijn kennisoverdracht binnen de club en binnen mijn eigen bedrijven. Op verzoek van Nick van der Heide heb ik leerlijnen gemaakt waar de trainers gebruik van kunnen maken. Iedereen, die interesse heeft, kan mij dingen vragen, ik wil mijn kennis delen en doorgeven.
Wat mensen lastig aan mij vinden, is dat ik niet geïnteresseerd ben in wat een ander van mij vindt. Sommigen vinden mij robuust. Ik loop buiten de paden en kleur niet binnen de lijntjes, dat vind ik dodelijk saai. Ik werk niet om te pleasen, ik hoef niet aardig gevonden te worden op de manier waarop men het tegenwoordig doet. De mensen die van mij houden, die hebben echte waarde voor mij. Tegen de mensen die ik lief heb, zeg ik; ‘Van jou hou ik en daarom kan ik boos op je worden’.”

Wedstrijdgroep
“Tijdens de training moet je de aandacht van de groep hebben. Ik kan iets bij de atleten oproepen, ze wakker maken. Je komt bij mij trainen, maar je moet zelf kiezen en willen. Het mentale gedrag is het allerbelangrijkste, je hoeft niet zo getalenteerd, niet superbegaafd te zijn. Nee, de atleet moet niet a-motorisch zijn, maar toppers willen winnen, het killers instinct is nodig – een uitspraak van Toon Gerbrands. In mijn groep willen de atleten graag en werken ze hard. Er is een sterke band onderling, we moedigen elkaar aan. Er is één regel: we helpen elkaar. Zo kom je verder, je moet eruit halen wat er in zit.”

Wat is je eigen beste onderdeel?
– Els kwam als jong meisje bij AV’23. In 1961 haalde zij het clubrecord kogelstoten bij de meisjes junioren B dat nu nog steeds staat: 15,11 meter. Het clubrecord bij de meisjes junioren A en de senioren is 12,44 meter en staat op naam van Iris de Ruiter, toen was Els als vertrokken. Els trainde in de DDR (voormalig Oost-Duitsland) bij coach Karl-Heinz Bauersveld. Zij mocht maximaal zes weken per jaar bij hem trainen, de overige tijd trainde zij zelf, want in Nederland was er geen geschikte trainer voor haar. In 1968 werd zij op de Olympische spelen in Mexico achtste, met een worp van 16,23 meter. In 1971 op de EK in Helsinki bereikte zij de zesde plaats, met een afstand van 17,87 meter. Bij de Olympische Spelen in München heeft zij geweigerd deel te nemen, omdat zij haar eigen doel van 18 meter niet had behaald. – “Volgens mijn coach Karl-Heinz Bauersveld, was ik een getalenteerd speerwerpster. Sterk, snel en explosief. Er was alleen niemand die mij hierin kon trainen. Ik heb het bij kogelstoten gehouden.”

Jeugd en opvoeding
– Ik vraag Els hoe zij zo sterk geworden is. – “Nee, mijn moeder was helemaal niet sterk. Vroeger werd de was gekookt op het fornuis en ik moest de ketel naar boven dragen. Van jong werken word je krachtig, als je ziet dat er wat gedaan moet worden, dan pak je dat op. Mijn vader was wel vrij sterk en motorisch intelligent. Hij had profvoetballer kunnen worden, maar dat deed je niet in die tijd. Ik lijk erg op mijn vader, die motorische intelligentie heb ik van hem.
Ik was de eerste vrouw in Nederland die krachttraining deed. Dat deed ik meestal in de pooier- of muzikantenwereld. Ik was heel sterk, maar mijn ouders zeiden: ‘Hoe komt het dat je in Nederland altijd één wordt, maar in het buitenland niet?’ Dat is de motivatie die je nodig hebt. Ik moest dus harder en gerichter trainen, echt weten waar ik mee bezig was.
Ik ben grootgebracht met een gehandicapte zus. Mijn ouders keken niet naar wat er niet was, maar gingen uit van wat er wel is en wat je kunt. Ik moest altijd alles zelf doen. Naderhand bleek dat zij mij heel erg in de gaten gehouden hebben, zonder dat ik iets wist en gemerkt heb. Ik ben mijn ouders er dankbaar voor dat zij mij dat geleerd hebben. Je kunt het leven aan.”

Bijzondere atletiekervaring?
– Els leverde geweldige prestaties bij de Olympische spelen in 1968. Toch was haar meest bijzondere atletiekervaring de EK Atletiek In Griekenland, Athene in 1969. – “Alles ging mis in Athene, de organisatie, er was veel herrie, we sliepen slecht, etc.. Het was voor het eerst dat ik bij een belangrijke wedstrijd aan het begin van de week aan de bak moest. Tijdens de wedstrijd is er geen bewustzijn, je doet waar je voor getraind hebt, het gaat zo voorbij. Na mijn prestatie kon ik een week lang lekker aan het strand liggen, daar heb ik heel erg van genoten.”

Leukste wedstrijd om nu naar toe te gaan?
“De wedstrijd in Oordegem, België. De sfeer is geweldig, het is leuk, we hebben veel lol en plezier, het is één groot feest. Ik ben niet gericht op Nederland, ik ben op de wereld georiënteerd en zoek het beste uit wat er is.”

Favoriete eten?
“In de winter eet ik graag zelfgemaakte soep, ’s zomers zelfgemaakte salade. Ik begin de dag vaak met yoghurt of kwark met havermout, muesli en vruchten. Daar word ik licht en vrolijk van, het geeft lang energie. Ik eet niet specifiek gezond, maar geen vlees (als het moet een klein stukje lamsvlees), af en toe kip, wel ei en vis.

Andere hobby’s behalve atletiek?
“Wil je het echt weten allemaal? Ik lees me te pletter en ik onderhoud mijn literatuur. Ten minste zes keer per jaar ga ik naar het museum, ik hou van kunst, vooral abstracte kunst. Ik schrijf een boek over mijn periode in de DDR. Muziek, ik kon goed piano spelen. Ik trek de natuur in en wandel graag. Ik ben heel nieuwsgierig, wil blijven leren, ben breed geïnteresseerd in van alles.”

Waar denk je aan bij de maand mei en juni?
– Ten tijde van het interview was het nog mei. – “Overal zie ik reclame over asperges, ik vind ze heel lekker maar eet ze nooit. De lentemaand mei is een hele mooie maand. Alles is jong, fris en groen. De natuur ademt bakken met energie uit. Mijn hele familie is jarig in mei. (Els is zelf ook net jarig geweest en gaat na haar training trakteren aan de groep.) Juni is een saaie maand, daar hoeven we het verder niet over te hebben.”

Heb je een verbeterpunt/tip voor AV23?
“Ik ben heel blij dat AV’23 nu twee voorzitters heeft. Met twee vrouwen is er een andere sfeer in de club, dat is goed. De jonge mensen in de club werken heel hard, dat is fantastisch. Ze kunnen gebruik maken van de leerlijnen en alle hulp van mij krijgen die zij wensen. Maar ik ben natuurlijk altijd kritisch. Ik zou graag zien dat de coaches gerichter gaan corrigeren bij de atleten. Dat de kennis en kunde die er in de club is, van iedereen, meer toegepast en gebruikt gaat worden. Er is zoveel kennis van mensen, ouders en alle betrokkenen. Ik vind de organisatiestructuur van de club niet altijd zo opgebouwd dat deze effectief is. Neem als voorbeeld de TC (technische commissie), deze zou leidend moeten zijn en is dit helaas lang niet altijd.”

Wil je nog iets kwijt?
“Jij krijgt van mij een vrijbrief om te schrijven wat je vindt. We moeten stoppen met iets te vinden van de ander en daarmee impliciet te zeggen dat je beter bent dan de ander. Dat levert niets op en er komt niets tot stand, het kost alleen maar energie. Ik laat me nooit emotioneel chanteren, door niemand niet.”

Ik geef het stokje door aan….
“Sylvester Tanoh , een jong talent, ik vind dat hij het verdient. Hij steekt waanzinnig veel tijd in het training geven en belt mij met vragen. Hij durft, hij heeft het lef om kennis te krijgen over zijn eigen handelen, zo knap!”